Fictie samenvatting en begrippenlijst mavo 4
Fictie Nederlands
H1 personages en karakter ontwikkeling
In een boek heb je hoofdpersonen: worden uit gebreid beschreven. Bij personen
worden eenvoudig beschreven.
Mensen hebben allerlei karakter eigenschappen. Verandering van het karakter
noemen we karakter ontwikkeling.
Hoofpersonen = wordt uitgebreid beschreven, zodat je goed mee kan leven. Je komt
veel van ze te weten over hun gedachten en gevoelens.
Bijfiguren = worden eenvoudig beschreven. Meeste aandacht gaat naar hun uiterlijk
en vaak hebben ze maar één eigenschap.
H2 tijdsverloop en opbouw
De vertelde tijd is de tijdsduur waarin een verhaal beschreven wordt. Als er een stuk
wordt overgeslagen noem je dat een tijdsprong. Als een periode wordt samengevat in
een paar woorden noem je dat een versnelling. Wanneer een gebeurtenis wordt
beschreven noem je dat een vertraging. Hoe lang je nodig hebt om een verhaal of
boek te lezen noem je vertel tijd. Wanneer een verhaal verteld wordt op de volgorde
dat alles gebeurd is noem je dat chronologische volgorde. Een flashforward een
sprong vooruit in de tijd.
Historische tijd = in welke periode van de geschiedenis een verhaal zich afspeelt.
Verteltijd = de tijdsduur die in een verhaal beschreven wordt.
Tijdsprong = een stuk overslaan.
Versnelling = een periode in een paar woorden samenvatten.
Vertraging = een gebeurtenis heel langzaam beschrijven.
Verteltijd = hoe lang je nodig hebt om het verhaal of boek te lezen.
Chronologische = de volgorde waarin alles is gebeurd.
Flashbacks = iets wat al eerder is gebeurt. Een sprong terug in de tijd maken.
Flash forward = een sprong vooruit in de tijd.
Opbouw = hoe een verhaal is geschreven: hoeveel hoofdstukken, hoofdstuktitels,
witregels, veranderingen.
H3 ruimte en sfeer
De ruimte is de plek waar een verhaal zich afspeelt. Kan binnen en buiten zijn. Bij
ruimte moet je ook denken aan de sfeer die heerst.
Er wordt bepaald welke omstandigheden het best passen bij de gebeurtenissen, zo
kan er een keuze gemaakt worden voor de sfeer. Als er spraken is van parallellie dan
komt de ruimte overeen met wat zich afspeelt.
Ruimte = plekken waar het verhaal zich afspeelt.
Plaats = waar een verhaal zich afspeelt.
Sfeer = gezellig, eng, spannend, mysterieus.
Parallellie = de ruimte komt overeen met wat zich afspeelt
Contrast = de ruimte is tegenstellend van wat zich afspeelt.
H4 stijl
Stijl heeft alles te maken met het kenmerkende en opvallende taalgebruik van de
schrijver.
Denk aan de volgende opvallende schrijfkenmerken:
– korte of lange zinnen
– veel of weinig bijvoeglijke naam woorden (zijn heel sfeer bepalend)
– moeilijke of makkelijke woorden
– moderne of ouderwetse woorden
– veel of weinig (levendige) dialogen (gesprekken)
– veel of weinig (ruimte) beschrijvingen
– beschrijvend (beschrijvingen van de natuur, de omgeving)
– humor
– straattaal
Sommige schrijvers zijn herkenbaar aan hun schrijfstijl
Stijl = heeft alles te maken met het kenmerkende en opvallende taalgebruik van de
schrijver.
H5 perspectief
Wanneer je de verhaalfiguren wat beter bekijkt valt het je op dat je meestal maar van
één of twee het innerlijk hebt leren kennen. Dit noemen we het perspectief. Je hebt
verschillende soorten perspectieven. De meest voorkomende zijn:
Ik-perspectief (ik-vorm)
Je weet alleen van de ik-persoon wat hij ziet, denkt en voelt. De persoon is dan zelf
de hoofdpersoon. Je spreekt van ik-perspectief. Je kunt vaak goed mee leven met de
hoofdpersoon. De ‘ik’ is niet per definitie betrouwbaar. Ook wel een onbetrouwbaar
perspectief genoemd.
Personaal-perspectief (hij/zij vorm)
Is een verhaal in deze vorm geschreven dan heb je te maken met een personaal of
een alwetend perspectief. Verteller is onzichtbaar. Verhaal verteld zich zelf, je kent
maar van één persoon de gevoelens en gedachten. Dit perspectief is dus ook niet
perse betrouwbaar.
Alwetende verteller
Je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen. Verhaal wordt
geschreven uit hij/zij vorm. Alwetende verteller heeft zelf geen rol in het verhaal,
maar verteld het verhaal en weet meer dan de hoofdpersoon en kan soms in de
toekomst kijken. Je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen.
Daarom is dit perspectief betrouwbaar.
Meervoudig perspectief
Schrijver kan wisselen van perspectief. Eerst het verhaal beleven door de ogen van
deze, dan weer door de ogen van die. Zo kan het een hele interessante spanning
opleveren.
Ik perspectief = je weet alleen van de ik-persoon wat hij ziet, denkt, voelt. Ik-figuur
vertelt het verhaal aan je. Zelf is hij het hoofdpersonage. Van de andere personen
weet je dat niet. Niet perse betrouwbaar.
Onbetrouwbaar perspectief = de ik is niet per definitie betrouwbaar. Hij kan ook gek,
psychisch in de war of gemeen zijn.
Personaal perspectief = personaal of alwetend perspectief. De verteller is
onzichtbaar. Het verhaal verteld zich zelf, maar je kent maar van één persoon de
gevoelens en gedachten. Dit is dus ook niet per se betrouwbaar.
Alwetende verteller = je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en
voelen. Wordt geschreven vanuit hij/zij vorm. Zelf geen rol binnen verhaal, vertelt
alleen het verhaal en weet meer dan de hoofdpersonen. Verteller kan soms in de
toekomst kijken. Dit perspectief is betrouwbaar.
Betrouwbaar = je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen. Is
betrouwbaar omdat hij meerdere kanten van het verhaal belicht.
Meervoudig perspectief = een schrijver kan wisselen van perspectief. Eerst beleef je
het verhaal door de ogen van deze, dan door de ogen van die. Dat kan een
interessante spanning opleveren.
H6 spanning
Een clifhanger (= een spannende afloop aan het einde van een hoofdstuk) kan heel
spannend zijn. Wisseling in tijd en ruimte kan dus ook spanning oproepen.
Ook kan een schrijver bepaalde informatie achterhouden om bij de lezen vragen op
te roepen. Dit noem je openplekken. Bepaalde informatie kan tegenstrijdig zijn en de
lezer moet er dan achter komen wat juist is.
Een schrijver kan stille hints geven: vooruitwijzingen.
Spanning kan uitlopen op een climax (= hoe je verwacht dat iets afloopt) of een
anticlimax (= je verwacht niet dat het zo afloopt).
Openplekken = bepaalde informatie achterhouden om vragen op te roepen bij de
lezer.
Cliffhanger = een spannende afloop aan het einde van een hoofdstuk.
Vooruitwijzingen = stille hints geven.
Climax = hoe je verwacht dat iets afloopt.
Anti-climax = je verwacht niet dat het zo afloopt
H7 beoordelen
Geef argumenten voor je mening, wat je van een verhaal vindt er waarom je dat
vindt. Bij argumenten gebruik je voorbeelden uit het verhaal.
Om je mening(= jouw persoonlijke visie) op een goede manier te geven, is het handig
om beoordelingswoorden te gebruiken.
Als je ergens je mening over moet geven moet je die ook uitleggen. Je legt dus
eigenlijk uit waarom je een bepaald beoordelingswoord hebt gebruikt. De uitleg
wordt ook wel een reden of argument genoemd.
Argumenten = reden waarom je iets vind.
Menig = wat jij zelf vind (jou persoonlijke visie).
Beoordelingswoorden = woorden die je kunt gebruiken wanneer je je mening wilt
geven.
Argument = uitleg waarom je een bepaald beoordelingswoord hebt gekozen.
…